Loskomen en verbonden

Plof, ik klap op bladzijde 19 mijn 620 pagina’s tellende boek dicht. Lopen moet ik, bewegen. Dus loop ik de camping af en sla rechtsaf, weg van de grote weg waar we vandaan komen. Verder richting het onbekende. Een paard aan de andere kant van de weg begroet mij met een snuif. Daarachter staat een kudde lama’s mij in de gaten te houden. Achter het schuurtje staat een drietal geiten mij aan te gapen. Ze volgen mij tot ik de flauwe bocht om ben.

Ik heb mij ondertussen laten overdonderen door het luide gekwetter van de vele vogels die om het hardst hun lied laten horen. Het mag duidelijk zijn. Ik begeef me in landelijk gebied. Even los van alle stadse dingen wandel ik hier soms gewoon midden op de weg. Er rijden hier toch geen auto’s. Zichtbare dieren maken plaats voor onzichtbare. Ik hoor ze fluiten in de bomen en ritselen in het hoge gras in de berm als ik langsloop. Verderop hoor ik de kikkers kwaken. Ook zij maken lawaai voor tien. Net als die optrekkende motoren op de doorgaande weg.

Als ik mijn best doe kan ik dat doorgaandverkeergeluid uitschakelen en terugkeren naar de vogels en de ritselende blaadjes van de enorme berk langs de kant van de weg. Alleen de berkenblaadjes ritselen, de andere bomen houden zich stil. Als ik dit denk zie ik vanuit mijn ooghoek iets bewegen. Lange oren en een wit kontje. De konijnen blijven stokstijf zitten als ze mij horen. Oren in de lucht. Sommigen hupsen snel de bosjes in. Wat zijn ze mooi zo in het strijklicht.

Als het geluid van auto’s mij weer te luid wordt, keer ik om en loop terug. Zelfde weg, ander uitzicht, mijmer ik. Ik loop langs de akkers waar de jonge maïsplanten nog klein zijn. Dat is over een maandje of twee heel anders. Ze staan in kaarsrechte rijen, precies in het gelid met de knotwilgen aan de overkant kan het veld. Plotseling gekras en gefladder. Ik schrik en zie dat een fazant ook geschrokken is. In paniek vliegt (kan hij dat?) over het hek en trippelt weg, het maïsveld af, de bosjes in. Ik realiseer me dat ik nooit een fazant van zo dichtbij zag. Prachtbeest, het was een mannetje met zijn glimmende gekleurde veren. Even verderop word ik opgewacht door de geitjes. Ze blijven kijken, hun horens draaien mee, tot ik het terrein van de Platwever weer op loop. “Mam, waar was je? Je ging toch douchen?”

Wandelen in Witte Brink

 

 

 

 

 

 

 

 

Twee avonden later loop ik hetzelfde wandelingetje met Maud. Met een fototoestel om afwisselend mijn en haar nek en telefoon in de zak. De zon schijnt uitbundig en zorgt voor prachtig avondlicht. Ik maak de foto’s die ik vrijdagavond had willen maken en ondertussen kletsen we over wat we zien. Nieuwsgierige en toch een beetje bange lama’s. Alle koppen gaan omhoog en onze kant op. We worden nagestaard door de drie geiten. We besluiten dat de zwarte met witte vlekken op zijn achterlijf de leukste is. Hij trippelde namelijk zo leuk het trappetje op.

Maud loopt langs de kant van de weg met haar hand steeds tussen de lange grasstengels met pluimpjes. Ze rist die pluimpjes kaal en strooit de zaadjes in het rond. “Oh mama, dit voelt zo lekker zacht. Ik kan niet meer stoppen met schrapen.” Wat een mooi woord bedenkt ze hiervoor. Ik noem het rissen, zoals ik vroeger ook de aalbessen uit de tuin met mijn vork in de vanillevla riste. Meteen ben ik terug in mijn kindertijd. Ik deed dat met die graspluimen ook altijd. Ik vond het ook heerlijk om te doen. Dus doe ik mee en het voelt nog hetzelfde als 30 jaar geleden. Gelukkig hebben we een fototoestel bij ons om alles vast te leggen. Ik ben los, helemaal los. Van alles. En verbonden. En hoe! Heerlijk.